
Jurisprudentie
BE9243
Datum uitspraak2008-08-13
Datum gepubliceerd2008-08-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/7231 ZW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/7231 ZW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Ziekmelding vanuit WW-uitkering. Weigering (verdere) ZW-uitkering. Medische herbeoordeling is zorgvuldig. Niet (langer) ongeschikt voor haar arbeid.
Uitspraak
06/7231 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 november 2006, 05/3392 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 13 augustus 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Wolter, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2008. Voor appellante is mr. Wolter verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.J.M.A. Clerx.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante, voorheen werkzaam via een uitzendbureau als inpakster van vlees, meldde zich per 16 augustus 2004 vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet ziek met spier- en gewrichtsklachten, moeheid en duizeligheid. Ter zake van deze ziekmelding heeft appellante meerdere malen het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Op het laatste spreekuur van 28 september 2005 worden bij het lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts W. van der Hoek geen afwijkingen gevonden, waarna Van der Hoek appellante per 10 oktober 2005 hersteld heeft verklaard voor haar laatst verrichte werk als inpakster.
1.2. Bij besluit van 29 september 2005 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat zij met ingang van 10 oktober 2005 niet (meer) wegens ziekte of gebreken ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid en dat zij derhalve met ingang van 10 oktober 2005 geen recht (meer) heeft op ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW).
1.3. Bij besluit van 14 november 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv – na een heroverweging door de bezwaarverzekeringsarts – het bezwaar van appellante tegen het besluit van 29 september 2005, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en heeft daarbij met name betekenis toegekend aan de bevindingen van de betrokken bezwaarverzekeringsartsen en de bezwaararbeidsdeskundige.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij van mening blijft dat zij vanwege haar slechte gezondheidssituatie en de daaruit voortvloeiende beperkingen niet in staat is tot het verrichten van de zware voltijdse uitzendarbeid als productiemedewerkster vleesverwerking, waarbij zij tevens heeft gesteld dat de door het Uwv opgestelde werkomschrijving van haar functie als inpakster onjuist is.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Verzekeringsarts Van der Hoek heeft op het spreekuur van 28 september 2005 bij het lichamelijk onderzoek van appellante geen afwijkingen in de beweeglijkheid van de schouders, armen en handen vastgesteld. De bezwaarverzekeringsarts M.C. Wijnen heeft naar aanleiding van het bezwaar appellante gezien op de hoorzitting van
11 november 2005 en vervolgens dossieronderzoek verricht. Wijnen heeft daarbij, zoals blijkt uit de rapportage van 11 november 2005, de informatie van de internist van 10 maart 2004 en de huisarts van 26 mei 2005 meegewogen. Hij heeft geconcludeerd dat de gevolgen van de schildkliertumor – waarvoor appellante in augustus 2001 een operatie heeft ondergaan – met hormoonsuppletie worden behandeld en dat deze behandeling een voltijdse deelname aan het arbeidsproces niet in de weg staat. Met betrekking tot de in beroep overgelegde informatie van de fysiotherapeut van 26 april 2006 heeft de bezwaarverzekeringsarts W.M. Koek op 6 juni 2006 gerapporteerd dat deze informatie weliswaar de pijnklachten bevestigt, maar dat door de fysiotherapeut geen afwijkingen of bewegingsbelemmeringen worden beschreven. De bezwaararbeidsdeskundige P. Thoen heeft vervolgens op 14 juni 2006 de voormalige werkplek van appellante bezocht en de belasting in appellantes laatst verrichte functie van inpakster onderzocht. In overleg met Thoen is bezwaarverzekeringsarts Koek vervolgens tot de conclusie gekomen dat de belasting van de functie van inpakster binnen de belastbaarheid van appellante valt. De Raad is gelet op het vorenstaande – evenals de rechtbank – van oordeel dat geen aanleiding bestaat om het medisch onderzoek voor onzorgvuldig, dan wel de uitkomst daarvan voor onjuist te houden. In hetgeen namens appellante in hoger beroep is aangevoerd – in essentie een herhaling van hetgeen in eerste aanleg naar voren is gebracht – heeft de Raad geen aanleiding gevonden om tot een andersluidend oordeel te komen.
4.3. De Raad is, gelet op hetgeen onder 4.2. is overwogen, van oordeel dat het Uwv op goede gronden de conclusie heeft getrokken dat appellante per 10 oktober 2005 in staat moet worden geacht om haar arbeid te verrichten en dat appellante derhalve met ingang van die datum geen recht meer heeft op ziekengeld ingevolge de ZW.
5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2008.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) E.M. de Bree.
IJ